traverser
(v)
(route)
|
doorkruisen
(v)
(route)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
doorkruist
doorkruisen
doorkruist
doorkruiste
doorkruisten
|
traverser
(v)
(voyager)
|
trekken door
(v)
(voyager)
|
traverser
(v)
(pont)
|
overbruggen
(v)
(pont)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
overbrugd
overbrugt
overbruggen
overbrugden
overbrugde
|
traverser
(v)
(aviation)
|
oversteken
(v)
(aviation)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
overgestoken
steken over
steekt over
staken over
stak over
|
traverser
(v)
(voyager)
|
reizen door
(v)
(voyager)
|
traverser
(v)
(voyager)
|
doorkruisen
(v)
(voyager)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
doorkruist
doorkruisen
doorkruist
doorkruiste
doorkruisten
|
traverser
(v)
(pont)
|
overspannen
(v)
(pont)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
overspannen
overspannen
overspant
overspande
overspanden
|
traverser
(v)
(voyager)
|
oversteken
(v)
(voyager)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
overgestoken
steken over
steekt over
staken over
stak over
|
traverser
(v)
(route)
|
trekken door
(v)
(route)
|
traverser
(v)
(route)
|
oversteken
(v)
(route)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
overgestoken
steken over
steekt over
staken over
stak over
|
traverser
(v)
(véhicules)
|
rijden door
(v)
(véhicules)
|
traverser
(v)
(route)
|
doortrekken
(v)
(route)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
doortrokken
doortrekt
doortrekken
doortrok
doortrokken
|
traverser
(v)
(voyager)
|
doortrekken
(v)
(voyager)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
doortrokken
doortrekt
doortrekken
doortrok
doortrokken
|
traverser
(v)
(voyager)
|
passeren
(v)
(voyager)
|
aient traversé
aies traversé
traverse
|
gepasseerd
passeert
passeren
passeerde
passeerden
|
traverser
(v)
(aviation)
|
vliegen over
(v)
(aviation)
|