Montrer — traduction Français Néerlandais. Traduire Montrer en Néerlandais

montrer (v) (grand magasin)	kenbaar maken (v) (grand magasin)
montrer (v) (grand magasin)	tonen (n) (v) (grand magasin)
aient montré aies montré montre	getoond toont tonen toonde toonden
montrer (v) (objet)	betonen (v) (objet)
aient montré aies montré montre	betoond betonen betoont betoonden betoonde
montrer (v) (direction)	wijzen (v) (direction)
aient montré aies montré montre	gewezen wijst wijzen wees wezen
montrer (v) (démontrer)	demonstreren (v) (démontrer)
aient montré aies montré montre	gedemonstreerd demonstreren demonstreert demonstreerden demonstreerde
montrer (v) (dénoter)	tonen (n) (v) (dénoter)
aient montré aies montré montre	getoond toont tonen toonde toonden
montrer (v) (exposition)	laten zien (v) (exposition)
montrer (v) (objet)	kenbaar maken (v) (objet)
montrer (v) (grand magasin)	uitstallen (v) (grand magasin)
aient montré aies montré montre	uitgestald stallen uit stalt uit stalden uit stalde uit
montrer (v) (émotion)	wijzen (v) (émotion)
aient montré aies montré montre	gewezen wijst wijzen wees wezen
montrer (v) (dénoter)	aanduiden (v) (dénoter)
aient montré aies montré montre	aangeduid duiden aan duidt aan duidden aan duidde aan
montrer (v) (direction)	aanduiden (v) (direction)
aient montré aies montré montre	aangeduid duiden aan duidt aan duidden aan duidde aan
montrer (v) (direction)	duiden op (v) (direction)
montrer (v) (grand magasin)	aanwijzen (v) (grand magasin)
aient montré aies montré montre	aangewezen wijzen aan wijst aan wees aan wezen aan
montrer (v) (objet)	laten zien (v) (objet)
montrer (v) (dénoter)	uitstallen (v) (dénoter)
aient montré aies montré montre	uitgestald stallen uit stalt uit stalden uit stalde uit
montrer (v) (grand magasin)	laten zien (v) (grand magasin)
montrer (v) (émotion)	betonen (v) (émotion)
aient montré aies montré montre	betoond betonen betoont betoonden betoonde
montrer (v) (objet)	wijzen (v) (objet)
aient montré aies montré montre	gewezen wijst wijzen wees wezen
montrer (v) (démontrer)	uitleggen (v) (démontrer)
aient montré aies montré montre	uitgelegd legt uit leggen uit legden uit legde uit
montrer (v) (objets)	aanwijzen (v) (objets)
aient montré aies montré montre	aangewezen wijzen aan wijst aan wees aan wezen aan
montrer (v) (démontrer)	belichten (v) (démontrer)
aient montré aies montré montre	belicht belichten belicht belichtte belichtten
montrer (v) (direction)	kenbaar maken (v) (direction)
montrer (v) (émotion)	laten zien (v) (émotion)
montrer (v) (émotion)	aanwijzen (v) (émotion)
aient montré aies montré montre	aangewezen wijzen aan wijst aan wees aan wezen aan
montrer (v) (dénoter)	aanwijzen (v) (dénoter)
aient montré aies montré montre	aangewezen wijzen aan wijst aan wees aan wezen aan
montrer (v) (direction)	laten zien (v) (direction)
montrer (v) (direction)	aanwijzen (v) (direction)
aient montré aies montré montre	aangewezen wijzen aan wijst aan wees aan wezen aan
montrer (v) (dénoter)	kenbaar maken (v) (dénoter)
montrer (v) (émotion)	tonen (n) (v) (émotion)
aient montré aies montré montre	getoond toont tonen toonde toonden
montrer (v) (direction)	uitstallen (v) (direction)
aient montré aies montré montre	uitgestald stallen uit stalt uit stalden uit stalde uit
montrer (v) (exposition)	demonstreren (v) (exposition)
aient montré aies montré montre	gedemonstreerd demonstreren demonstreert demonstreerden demonstreerde
montrer (v) (dénoter)	wijzen (v) (dénoter)
aient montré aies montré montre	gewezen wijst wijzen wees wezen
montrer (v) (objet)	aanwijzen (v) (objet)
aient montré aies montré montre	aangewezen wijzen aan wijst aan wees aan wezen aan
montrer (v) (démontrer)	uiteenzetten (v) (démontrer)
aient montré aies montré montre	uiteengezet zetten uiteen zet uiteen zetten uiteen zette uiteen
montrer (v) (objets)	aanduiden (v) (objets)
aient montré aies montré montre	aangeduid duiden aan duidt aan duidden aan duidde aan
montrer (v) (démontrer)	toelichten (v) (démontrer)
aient montré aies montré montre	toegelicht lichten toe licht toe lichtte toe lichtten toe
montrer (v) (émotion)	aanduiden (v) (émotion)
aient montré aies montré montre	aangeduid duiden aan duidt aan duidden aan duidde aan
montrer (v) (objet)	uitstallen (v) (objet)
aient montré aies montré montre	uitgestald stallen uit stalt uit stalden uit stalde uit
montrer (v) (émotion)	kenbaar maken (v) (émotion)
montrer (v) (direction)	betonen (v) (direction)
aient montré aies montré montre	betoond betonen betoont betoonden betoonde
montrer (v) (direction)	tonen (n) (v) (direction)
aient montré aies montré montre	getoond toont tonen toonde toonden
montrer (v) (direction)	wijzen naar (v) (direction)
montrer (v) (grand magasin)	aanduiden (v) (grand magasin)
aient montré aies montré montre	aangeduid duiden aan duidt aan duidden aan duidde aan
montrer (v) (émotion)	uitstallen (v) (émotion)
aient montré aies montré montre	uitgestald stallen uit stalt uit stalden uit stalde uit
montrer (v) (dénoter)	laten zien (v) (dénoter)
montrer (v) (exposition)	tonen (n) (v) (exposition)
aient montré aies montré montre	getoond toont tonen toonde toonden
montrer (v) (grand magasin)	betonen (v) (grand magasin)
aient montré aies montré montre	betoond betonen betoont betoonden betoonde
montrer (v) (objet)	aanduiden (v) (objet)
aient montré aies montré montre	aangeduid duiden aan duidt aan duidden aan duidde aan
montrer (v) (dénoter)	betonen (v) (dénoter)
aient montré aies montré montre	betoond betonen betoont betoonden betoonde
montrer (v) (démontrer)	licht werpen op (v) (démontrer)
montrer (v) (grand magasin)	wijzen (v) (grand magasin)
aient montré aies montré montre	gewezen wijst wijzen wees wezen
montrer (v) (objet)	tonen (n) (v) (objet)
aient montré aies montré montre	getoond toont tonen toonde toonden

Montrer exemples34 exemples trouvés

démontrer	licht werpen op
démontrer	toelichten
démontrer	belichten
démontrer	demonstreren
démontrer	uitleggen
démontrer	bewijzen
démontrer	uiteenzetten
démontrer	aantonen
démontrer la fausseté de	de onjuistheid aantonen van
démontrer la fausseté de	weerleggen
démontrer la fausseté de	ontzenuwen
montrer le chemin	de weg wijzen
montrer le chemin	een voorbeeld geven
montrer le chemin	voorgaan
se montrer	te voorschijn komen
se montrer	verschijnen
se montrer	opdagen
se montrer	opduiken
se montrer condescendant envers	uit de hoogte doen tegen
se montrer condescendant envers	uit de hoogte behandelen
se montrer condescendant envers	neerzien op
se montrer condescendant envers	neerkijken op
se montrer condescendant envers	hooghartig doen tegenover
se montrer condescendant envers	minachtend doen tegen
se montrer plus malin	verschalken
se montrer plus malin	om de tuin leiden
se montrer plus malin	te slim af zijn
se montrer plus malin	verschalken
se montrer plus malin	te slim af zijn
se montrer plus malin	om de tuin leiden
se montrer supérieur à	overklassen
se montrer supérieur à	overtreffen
se montrer à la hauteur	ertegen opgewassen zijn
se montrer à la hauteur	ertegen kunnen

Traduire Montrer en d'autres langues

— Traduire montrer en Anglais

— Traduire montrer en Allemand

— Traduire montrer en Italien

— Traduire montrer en Espagnol

— Traduire montrer en Portugais

— Traduire montrer en Slovène

— Traduire montrer en Polonais

— Traduire montrer en Tchèque

Montrer — Français Néerlandais traduction53 traductions trouvé