excuser
(v)
(punition)
|
vrijuit laten gaan
(v)
(punition)
|
excuser
(v)
(exempter)
|
vrijstellen
(v)
(exempter)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
vrijgesteld
stelt vrij
stellen vrij
stelden vrij
stelde vrij
|
excuser
(v)
(conduite)
|
ontheffen
(v)
(conduite)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
ontheven
ontheft
ontheffen
onthieven
onthief
|
excuser
(v)
(pardonner)
|
vergeven
(n)
(v)
(pardonner)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
vergeven
vergeeft
vergeven
vergaf
vergaven
|
excuser
(v)
(exempter)
|
rechtvaardigen
(v)
(exempter)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
gerechtvaardigd
rechtvaardigen
rechtvaardigt
rechtvaardigden
rechtvaardigde
|
excuser
(v)
(pardonner)
|
vrijstellen
(v)
(pardonner)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
vrijgesteld
stelt vrij
stellen vrij
stelden vrij
stelde vrij
|
excuser
(v)
(conduite)
|
verontschuldigen
(v)
(conduite)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
verontschuldigd
verontschuldigt
verontschuldigen
verontschuldigden
verontschuldigde
|
excuser
(v)
(conduite)
|
vrijstellen
(v)
(conduite)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
vrijgesteld
stelt vrij
stellen vrij
stelden vrij
stelde vrij
|
excuser
(v)
(punition)
|
onderuit laten komen
(v)
(punition)
|
excuser
(v)
(pardonner)
|
rechtvaardigen
(v)
(pardonner)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
gerechtvaardigd
rechtvaardigen
rechtvaardigt
rechtvaardigden
rechtvaardigde
|
excuser
(v)
(pardonner)
|
ontheffen
(v)
(pardonner)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
ontheven
ontheft
ontheffen
onthieven
onthief
|
excuser
(v)
(conduite)
|
rechtvaardigen
(v)
(conduite)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
gerechtvaardigd
rechtvaardigen
rechtvaardigt
rechtvaardigden
rechtvaardigde
|
excuser
(v)
(exempter)
|
ontheffen
(v)
(exempter)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
ontheven
ontheft
ontheffen
onthieven
onthief
|
excuser
(v)
(punition)
|
laten gaan
(v)
(punition)
|
excuser
(v)
(pardonner)
|
verontschuldigen
(v)
(pardonner)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
verontschuldigd
verontschuldigt
verontschuldigen
verontschuldigden
verontschuldigde
|
excuser
(v)
(exempter)
|
vergeven
(n)
(v)
(exempter)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
vergeven
vergeeft
vergeven
vergaf
vergaven
|
excuser
(v)
(conduite)
|
vergeven
(n)
(v)
(conduite)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
vergeven
vergeeft
vergeven
vergaf
vergaven
|
excuser
(v)
(exempter)
|
verontschuldigen
(v)
(exempter)
|
aient excusé
aies excusé
excuse
|
verontschuldigd
verontschuldigt
verontschuldigen
verontschuldigden
verontschuldigde
|