Estimer — Français Néerlandais traduction96 traductions trouvé

estimer (v) (dépenses) beschouwen als (v) (dépenses)
estimer (v) (sentiments) waarderen (v) (sentiments)
estimer (v) (dépenses) ramen (v) (dépenses)
estimer (v) (dépenses) aanzien voor (v) (dépenses)
estimer (v) (valeur) waarderen (v) (valeur)
estimer (v) (dépenses) waarderen (v) (dépenses)
estimer (v) (opinion) de waarde bepalen (v) (opinion)
estimer (v) (considérer) achten (v) (considérer)
estimer (v) (calculer) beoordelen (v) (calculer)
estimer (v) (évaluer) waarde toekennen (v) (évaluer)
estimer (v) (calculer) begroten (v) (calculer)
estimer (v) (opinion) veronderstellen (v) (opinion)
estimer (v) (sentiments) berekenen (v) (sentiments)
estimer (v) (opinion) bevinden (v) (opinion)
estimer (v) (valeur) evalueren (v) (valeur)
estimer (v) (évaluer) beschouwen als (v) (évaluer)
estimer (v) (opinion) waarderen (v) (opinion)
estimer (v) (dépenses) schatten (v) (dépenses)
estimer (v) (évaluer) respecteren (v) (évaluer)
estimer (v) (évaluation) beoordelen (v) (évaluation)
estimer (v) (sentiments) schatten (v) (sentiments)
estimer (v) (évaluer) oordelen (v) (évaluer)
estimer (v) (calculer) ramen (v) (calculer)
estimer (v) (évaluation) houden voor (v) (évaluation)
estimer (v) (évaluer) bevinden (v) (évaluer)
estimer (v) (considérer) begroten (v) (considérer)
estimer (v) (opinion) geloven (v) (opinion)
estimer (v) (sentiments) houden voor (v) (sentiments)
estimer (v) (sentiments) respecteren (v) (sentiments)
estimer (v) (valeur) ramen (v) (valeur)
estimer (v) (calculer) beschouwen als (v) (calculer)
estimer (v) (valeur) waarde toekennen (v) (valeur)
estimer (v) (dépenses) respecteren (v) (dépenses)
estimer (v) (considérer) waarderen (v) (considérer)
estimer (v) (sentiments) beoordelen (v) (sentiments)
estimer (v) (idée) vermoeden (n) (v) (idée)
estimer (v) (évaluer) waarderen (v) (évaluer)
estimer (v) (évaluation) begroten (v) (évaluation)
estimer (v) (considérer) schatten (v) (considérer)
estimer (v) (dépenses) berekenen (v) (dépenses)
estimer (v) (calculer) schatten (v) (calculer)
estimer (v) (dépenses) de waarde bepalen (v) (dépenses)
estimer (v) (calculer) aanzien voor (v) (calculer)
estimer (v) (calculer) berekenen (v) (calculer)
estimer (v) (valeur) schatten (v) (valeur)
estimer (v) (calculer) respecteren (v) (calculer)
estimer (v) (dépenses) beoordelen (v) (dépenses)
estimer (v) (objets) als een schat bewaren (v) (objets)
estimer (v) (évaluer) achten (v) (évaluer)
estimer (v) (évaluation) waarderen (v) (évaluation)
estimer (v) (évaluation) aanzien voor (v) (évaluation)
estimer (v) (opinion) beoordelen (v) (opinion)
estimer (v) (évaluation) achten (v) (évaluation)
estimer (v) (opinion) onderstellen (v) (opinion)
estimer (v) (sentiments) aanzien voor (v) (sentiments)
estimer (v) (considérer) beschouwen als (v) (considérer)
estimer (v) (valeur) begroten (v) (valeur)
estimer (v) (évaluer) houden voor (v) (évaluer)
estimer (v) (qualité) appreciëren (v) (qualité)
estimer (v) (calculer) waarderen (v) (calculer)
estimer (v) (considérer) respecteren (v) (considérer)
estimer (v) (évaluer) berekenen (v) (évaluer)
estimer (v) (idée) denken (n) (v) (idée)
estimer (v) (opinion) waarde toekennen (v) (opinion)
estimer (v) (sentiments) ramen (v) (sentiments)
estimer (v) (évaluation) ramen (v) (évaluation)
estimer (v) (évaluer) begroten (v) (évaluer)
estimer (v) (considérer) aanzien voor (v) (considérer)
estimer (v) (dépenses) evalueren (v) (dépenses)
estimer (v) (calculer) houden voor (v) (calculer)
estimer (v) (sentiments) achten (v) (sentiments)
estimer (v) (dépenses) begroten (v) (dépenses)
estimer (v) (dépenses) houden voor (v) (dépenses)
estimer (v) (objets) koesteren (v) (objets)
estimer (v) (dépenses) achten (v) (dépenses)
estimer (v) (opinion) evalueren (v) (opinion)
estimer (v) (évaluation) respecteren (v) (évaluation)
estimer (v) (évaluation) beschouwen als (v) (évaluation)
estimer (v) (évaluer) beoordelen (v) (évaluer)
estimer (v) (évaluer) ramen (v) (évaluer)
estimer (v) (opinion) achten (v) (opinion)
estimer (v) (sentiments) beschouwen als (v) (sentiments)
estimer (v) (opinion) oordelen (v) (opinion)
estimer (v) (valeur) de waarde bepalen (v) (valeur)
estimer (v) (évaluer) aanzien voor (v) (évaluer)
estimer (v) (qualité) waarderen (v) (qualité)
estimer (v) (calculer) achten (v) (calculer)
estimer (v) (évaluation) berekenen (v) (évaluation)
estimer (v) (considérer) berekenen (v) (considérer)
estimer (v) (évaluation) schatten (v) (évaluation)
estimer (v) (opinion) schatten (v) (opinion)
estimer (v) (sentiments) begroten (v) (sentiments)
estimer (v) (considérer) beoordelen (v) (considérer)
estimer (v) (évaluer) schatten (v) (évaluer)
estimer (v) (considérer) ramen (v) (considérer)
estimer (v) (considérer) houden voor (v) (considérer)
Estimer exemples11 exemples trouvés
mal estimer zich verkijken
mal estimer verkeerd beoordelen
sous-estimer verkeerd beoordelen
sous-estimer verkeerd beoordelen
sous-estimer verkeerd beoordelen
sous-estimer verkeerd beoordelen
sous-estimer onderschatten
sous-estimer onderschatten
sous-estimer onderschatten
sous-estimer onderschatten
sous-estimer geen rekening houden met
Traduire Estimer en d'autres langues
Traduire estimer en Anglais
Traduire estimer en Allemand
Traduire estimer en Italien
Traduire estimer en Espagnol
Traduire estimer en Portugais
Traduire estimer en Slovène
Traduire estimer en Polonais
Traduire estimer en Tchèque