disposer
(v)
(arrangement)
|
klaarzetten
(v)
(arrangement)
|
aient disposé
aies disposé
dispose
|
klaargezet
zet klaar
zetten klaar
zette klaar
zetten klaar
|
disposer
(v)
(arrangement)
|
rangschikken
(v)
(arrangement)
|
aient disposé
aies disposé
dispose
|
gerangschikt
rangschikken
rangschikt
rangschikten
rangschikte
|
disposer
(v)
(étaler)
|
ten toon spreiden
(v)
(étaler)
|
disposer
(v)
(arrangement)
|
ordenen
(v)
(arrangement)
|
aient disposé
aies disposé
dispose
|
geördend
ordenen
ordent
ordenden
ordende
|
disposer
(v)
(jardin)
|
aanleggen
(v)
(jardin)
|
aient disposé
aies disposé
dispose
|
aangelegd
legt aan
leggen aan
legde aan
legden aan
|
disposer
(v)
(étaler)
|
uitspreiden
(v)
(étaler)
|
aient disposé
aies disposé
dispose
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
disposer
(v)
(arrangement)
|
schikken
(v)
(arrangement)
|
aient disposé
aies disposé
dispose
|
geschikt
schikt
schikken
schikte
schikten
|