commander
(v)
(enjoindre)
|
opdragen
(v)
(enjoindre)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
opgedragen
draagt op
dragen op
droegen op
droeg op
|
commander
(v)
(tâche)
|
gelasten
(v)
(tâche)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
gelast
gelast
gelasten
gelastte
gelastten
|
commander
(v)
(commerce)
|
bestellen
(v)
(commerce)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
besteld
bestellen
bestelt
bestelden
bestelde
|
commander
(v)
(tâche)
|
opdragen
(v)
(tâche)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
opgedragen
draagt op
dragen op
droegen op
droeg op
|
commander
(v)
(tâche)
|
opleggen
(n)
(v)
(tâche)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
opgelegd
legt op
leggen op
legde op
legden op
|
commander
(v)
(enjoindre)
|
opleggen
(n)
(v)
(enjoindre)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
opgelegd
legt op
leggen op
legde op
legden op
|
commander
(v)
(enjoindre)
|
gelasten
(v)
(enjoindre)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
gelast
gelast
gelasten
gelastte
gelastten
|
commander
(v)
(enjoindre)
|
bevelen
(v)
(enjoindre)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
bevolen
bevelen
beveelt
bevalen
beval
|
commander
(v)
(tâche)
|
bevelen
(v)
(tâche)
|
aient commandé
aies commandé
commande
|
bevolen
bevelen
beveelt
bevalen
beval
|