Causer — traduction Français Néerlandais. Traduire Causer en Néerlandais

causer (v) (général)	met zich meebrengen (v) (général)
causer (v) (communication)	praten (n) (v) (communication)
aient causé aies causé cause	gepraat praten praat praatte praatten
causer (v) (occasionner)	teweegbrengen (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	teweeggebracht brengen teweeg brengt teweeg bracht teweeg brachten teweeg
causer (v) (désastre)	voortbrengen (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	voortgebracht brengen voort brengt voort brachten voort bracht voort
causer (v) (mal)	aanstichten (v) (mal)
aient causé aies causé cause	aangesticht sticht aan stichten aan stichtten aan stichtte aan
causer (v) (occasionner)	berokkenen (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	berokkend berokkenen berokkent berokkende berokkenden
causer (v) (mal)	bewerkstelligen (v) (mal)
aient causé aies causé cause	bewerkstelligd bewerkstelligen bewerkstelligt bewerkstelligde bewerkstelligden
causer (v) (désastre)	berokkenen (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	berokkend berokkenen berokkent berokkende berokkenden
causer (v) (embarras)	veroorzaken (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	veroorzaakt veroorzaken veroorzaakt veroorzaakten veroorzaakte
causer (v) (mal)	veroorzaken (v) (mal)
aient causé aies causé cause	veroorzaakt veroorzaken veroorzaakt veroorzaakten veroorzaakte
causer (v) (embarras)	aanrichten (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	aangericht richten aan richt aan richtten aan richtte aan
causer (v) (désastre)	aanrichten (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	aangericht richten aan richt aan richtten aan richtte aan
causer (v) (embarras)	met zich meebrengen (v) (embarras)
causer (v) (occasionner)	voortbrengen (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	voortgebracht brengen voort brengt voort brachten voort bracht voort
causer (v) (désastre)	met zich meebrengen (v) (désastre)
causer (v) (désastre)	bewerkstelligen (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	bewerkstelligd bewerkstelligen bewerkstelligt bewerkstelligde bewerkstelligden
causer (v) (mal)	aanrichten (v) (mal)
aient causé aies causé cause	aangericht richten aan richt aan richtten aan richtte aan
causer (v) (mal)	berokkenen (v) (mal)
aient causé aies causé cause	berokkend berokkenen berokkent berokkende berokkenden
causer (v) (mal)	met zich meebrengen (v) (mal)
causer (v) (général)	voortbrengen (v) (général)
aient causé aies causé cause	voortgebracht brengen voort brengt voort brachten voort bracht voort
causer (v) (général)	berokkenen (v) (général)
aient causé aies causé cause	berokkend berokkenen berokkent berokkende berokkenden
causer (v) (désastre)	teweegbrengen (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	teweeggebracht brengen teweeg brengt teweeg bracht teweeg brachten teweeg
causer (v) (général)	aanrichten (v) (général)
aient causé aies causé cause	aangericht richten aan richt aan richtten aan richtte aan
causer (v) (général)	teweegbrengen (v) (général)
aient causé aies causé cause	teweeggebracht brengen teweeg brengt teweeg bracht teweeg brachten teweeg
causer (v) (embarras)	bewerkstelligen (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	bewerkstelligd bewerkstelligen bewerkstelligt bewerkstelligde bewerkstelligden
causer (v) (occasionner)	veroorzaken (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	veroorzaakt veroorzaken veroorzaakt veroorzaakten veroorzaakte
causer (v) (occasionner)	aanstichten (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	aangesticht sticht aan stichten aan stichtten aan stichtte aan
causer (v) (communication)	kletsen (v) (communication)
aient causé aies causé cause	gekletst kletst kletsen kletsten kletste
causer (v) (désastre)	veroorzaken (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	veroorzaakt veroorzaken veroorzaakt veroorzaakten veroorzaakte
causer (v) (embarras)	aanstichten (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	aangesticht sticht aan stichten aan stichtten aan stichtte aan
causer (v) (embarras)	voortbrengen (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	voortgebracht brengen voort brengt voort brachten voort bracht voort
causer (v) (général)	bewerkstelligen (v) (général)
aient causé aies causé cause	bewerkstelligd bewerkstelligen bewerkstelligt bewerkstelligde bewerkstelligden
causer (v) (général)	veroorzaken (v) (général)
aient causé aies causé cause	veroorzaakt veroorzaken veroorzaakt veroorzaakten veroorzaakte
causer (v) (occasionner)	met zich meebrengen (v) (occasionner)
causer (v) (communication)	keuvelen (v) (communication)
aient causé aies causé cause	gekeuveld keuvelt keuvelen keuvelde keuvelden
causer (v) (mal)	teweegbrengen (v) (mal)
aient causé aies causé cause	teweeggebracht brengen teweeg brengt teweeg bracht teweeg brachten teweeg
causer (v) (général)	aanstichten (v) (général)
aient causé aies causé cause	aangesticht sticht aan stichten aan stichtten aan stichtte aan
causer (v) (mal)	voortbrengen (v) (mal)
aient causé aies causé cause	voortgebracht brengen voort brengt voort brachten voort bracht voort
causer (v) (occasionner)	bewerkstelligen (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	bewerkstelligd bewerkstelligen bewerkstelligt bewerkstelligde bewerkstelligden
causer (v) (embarras)	berokkenen (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	berokkend berokkenen berokkent berokkende berokkenden
causer (v) (communication)	babbelen (v) (communication)
aient causé aies causé cause	gebabbeld babbelt babbelen babbelden babbelde
causer (v) (désastre)	aanstichten (v) (désastre)
aient causé aies causé cause	aangesticht sticht aan stichten aan stichtten aan stichtte aan
causer (v) (embarras)	teweegbrengen (v) (embarras)
aient causé aies causé cause	teweeggebracht brengen teweeg brengt teweeg bracht teweeg brachten teweeg
causer (v) (occasionner)	aanrichten (v) (occasionner)
aient causé aies causé cause	aangericht richten aan richt aan richtten aan richtte aan

Causer exemples11 exemples trouvés

causer de l'inquiétude à	zorgen baren
causer de la répugnance à quelqu'un	iemand misselijk maken
causer de la répugnance à quelqu'un	iemand met afschuw vervullen
causer de la répugnance à quelqu'un	iemand doen walgen
causer de la répugnance à quelqu'un	iemand ziek maken
causer un grand remue-ménage	opzien baren
causer un grand remue-ménage	beroering verwekken
causer une déflation	aan deflatie onderwerpen
de nature à causer	oproepend
de nature à causer	evocatief
de nature à causer	veroorzakend

Traduire Causer en d'autres langues

— Traduire causer en Anglais

— Traduire causer en Allemand

— Traduire causer en Italien

— Traduire causer en Espagnol

— Traduire causer en Portugais

— Traduire causer en Slovène

— Traduire causer en Polonais

— Traduire causer en Tchèque

Causer — Français Néerlandais traduction44 traductions trouvé