avantager
(v)
(général)
|
bevoorrechten
(v)
(général)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
bevoorrecht
bevoorrechten
bevoorrecht
bevoorrechtte
bevoorrechtten
|
avantager
(v)
(favoriser)
|
bevoordelen
(v)
(favoriser)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
bevoordeeld
bevoordelen
bevoordeelt
bevoordeelden
bevoordeelde
|
avantager
(v)
(général)
|
begunstigen
(v)
(général)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
begunstigd
begunstigt
begunstigen
begunstigden
begunstigde
|
avantager
(v)
(général)
|
bevoordelen
(v)
(général)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
bevoordeeld
bevoordelen
bevoordeelt
bevoordeelden
bevoordeelde
|
avantager
(v)
(favoriser)
|
prefereren
(v)
(favoriser)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
geprefereerd
prefereert
prefereren
prefereerde
prefereerden
|
avantager
(v)
(favoriser)
|
bevoorrechten
(v)
(favoriser)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
bevoorrecht
bevoorrechten
bevoorrecht
bevoorrechtte
bevoorrechtten
|
avantager
(v)
(général)
|
prefereren
(v)
(général)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
geprefereerd
prefereert
prefereren
prefereerde
prefereerden
|
avantager
(v)
(favoriser)
|
begunstigen
(v)
(favoriser)
|
aient avantagé
aies avantagé
avantage
|
begunstigd
begunstigt
begunstigen
begunstigden
begunstigde
|