annoncer
(v)
(faire savoir)
|
openbaar maken
(v)
(faire savoir)
|
annoncer
(v)
(avertissement)
|
aankondigen
(v)
(avertissement)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
bekendmaken
(v)
(radio - télévision)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
bekendgemaakt
maakt bekend
maken bekend
maakte bekend
maakten bekend
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
onthullen
(v)
(nouvelles)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
onthuld
onthult
onthullen
onthulde
onthulden
|
annoncer
(v)
(avertissement)
|
openbaar maken
(v)
(avertissement)
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
onthullen
(v)
(radio - télévision)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
onthuld
onthult
onthullen
onthulde
onthulden
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
bekend maken
(v)
(nouvelles)
|
annoncer
(v)
(visiteur)
|
aanmelden
(v)
(visiteur)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
aangemeld
meldt aan
melden aan
meldde aan
meldden aan
|
annoncer
(v)
(avertissement)
|
bekendmaken
(v)
(avertissement)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
bekendgemaakt
maakt bekend
maken bekend
maakte bekend
maakten bekend
|
annoncer
(v)
(faire savoir)
|
voorspellen
(n)
(v)
(faire savoir)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
voorspeld
voorspellen
voorspelt
voorspelde
voorspelden
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
omroepen
(v)
(nouvelles)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
omgeroepen
roepen om
roept om
riepen om
riep om
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
openbaren
(v)
(nouvelles)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
geöpenbaard
openbaren
openbaart
openbaarden
openbaarde
|
annoncer
(v)
(faire savoir)
|
ruchtbaar maken
(v)
(faire savoir)
|
annoncer
(v)
(avertissement)
|
adverteren
(v)
(avertissement)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
geadverteerd
adverteren
adverteert
adverteerden
adverteerde
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
uitbrengen
(n)
(v)
(radio - télévision)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
uitgebracht
brengt uit
brengen uit
brachten uit
bracht uit
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
bekendmaken
(v)
(nouvelles)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
bekendgemaakt
maakt bekend
maken bekend
maakte bekend
maakten bekend
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
aankondigen
(v)
(radio - télévision)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annoncer
(v)
(avertissement)
|
ruchtbaar maken
(v)
(avertissement)
|
annoncer
(v)
(faire savoir)
|
aankondigen
(v)
(faire savoir)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
aankondigen
(v)
(nouvelles)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
openbaar maken
(v)
(nouvelles)
|
annoncer
(v)
(faire savoir)
|
bekendmaken
(v)
(faire savoir)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
bekendgemaakt
maakt bekend
maken bekend
maakte bekend
maakten bekend
|
annoncer
(v)
(faire savoir)
|
adverteren
(v)
(faire savoir)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
geadverteerd
adverteren
adverteert
adverteerden
adverteerde
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
openbaar maken
(v)
(radio - télévision)
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
bekend maken
(v)
(radio - télévision)
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
omroepen
(v)
(radio - télévision)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
omgeroepen
roepen om
roept om
riepen om
riep om
|
annoncer
(v)
(avertissement)
|
voorspellen
(n)
(v)
(avertissement)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
voorspeld
voorspellen
voorspelt
voorspelde
voorspelden
|
annoncer
(v)
(radio - télévision)
|
openbaren
(v)
(radio - télévision)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
geöpenbaard
openbaren
openbaart
openbaarden
openbaarde
|
annoncer
(v)
(nouvelles)
|
uitbrengen
(n)
(v)
(nouvelles)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
uitgebracht
brengt uit
brengen uit
brachten uit
bracht uit
|
annoncer
(v)
(visiteur)
|
aandienen
(v)
(visiteur)
|
aient annoncé
aies annoncé
annonce
|
aangediend
dient aan
dienen aan
dienden aan
diende aan
|